Dat hij een nier nodig had wist ik, maar dat ik hem die zou geven had ik nooit kunnen voorspellen.
Vier jaar geleden, op 8 april 2019 om halfelf ‘s ochtends, begon ik aan mijn nieuwe roman. Ik weet dat, omdat ik altijd precies noteer wanneer ik aan een boek begin. Rein gaat over een nierdonatie en verschijnt in februari bij Uitgeverij Marmer in Baarn.
Op 19 juni 2018 doneerde ik zelf een nier. Ik deed dat aan een jeugdvriend, die ik lang niet had gezien. Dat hij een nier nodig had wist ik, maar dat ik hem die zou geven had ik nooit kunnen voorspellen.
Op medisch gebied ben ik voor alles bang. Heb ik rode pukkeltjes op mijn armen zoals een paar jaar geleden, dan denk ik aan leukemie. Val ik zonder aanwijsbare reden af, dan weet ik zeker dat ik kanker heb. Ik wil mezelf niet als een hypochonder bestempelen, maar kom wel dicht in die buurt.
Het moment waarop ik besloot mijn vriend een nier te geven, herinner ik me niet meer. Is er wel zo’n moment geweest? Of is mijn voornemen langzaam gegroeid? Heeft mijn partner me een duwtje in die richting gegeven? In elk geval heb ik de stap gezet en die begon op een mistige maandagochtend in januari 2017.
Terwijl ik het telefoonnummer van mijn vriend intoetste – zijn mobiele nummer had ik toen nog niet – twijfelde ik of ik kenbaar zou maken dat ik zijn donor wilde zijn. Eigenlijk wist ik het nog niet. Ik kreeg zijn vrouw aan de lijn, mijn vriend was niet thuis. Ze vertelde over zijn laatste ziekenhuiscontrole en dat hij – gelukkig – nog niet aan de dialyse hoefde. Toen ik vroeg of hij al een donor had, noemde ze maar liefst vier namen. Aan de ene kant vond ik dat een geruststelling, nu hoefde ik het waarschijnlijk niet te doen, aan de andere kant een teleurstelling. Toen ik zei dat ik óók overwoog zijn donor te zijn, viel ze stil.
‘Heb ik iets geks gezegd?’ vroeg ik.
‘Nee, maar… Het ontroert me.’
‘Ik overwéég het’, zei ik nog maar eens.
We spraken een datum af waarop ze samen naar Utrecht zouden komen om er over te praten.
Na ons gesprek had ik frisse lucht nodig. Nog zie ik mezelf op de Mariaplaats lopen, de Domtoren ging gehuld in nevels. ‘Waar begin ik aan?’ vroeg ik me hardop af. ‘Dit is toch niets voor mij?’ Mijn partner was niet thuis, hem heb ik later op de dag op de hoogte gebracht. Hij reageerde zoals altijd nuchter.
Pas toen ik mijn jeugdvriend drie weken later ontmoette, viel de stress van me af.
In Rein heb ik de dezelfde twijfels, angst en onzekerheid die ik in het begin ervoer meegegeven aan Jenny Kleinendorst (46). Zij wil een nier afstaan aan Rein Vaneveld (48), die ze dertig jaar niet meer heeft gezien. En zoals dat gaat in fictie, heb ik haar gevoelens flink aangescherpt.