Een tijdje geleden alweer beloofde ik mijn uitgever een novelle te schrijven. Waar die over zou gaan, wist ik op dat moment niet. Ook een week later niet. Maar omdat je een keer moet beginnen, ging ik ervoor zitten. Na een halfuur had ik nog steeds geen idee.
Ik fantaseerde alvast over een hoofdpersoon. Werd het een man of vrouw? Een jongen of een meisje? Uiteindelijk koos ik voor een vrouw. Sandra noemde ik haar, want zo heette een buurmeisje van lang geleden. Maar wat wilde Sandra? Wat was haar drijfveer en hoe werd ze daarin tegengewerkt? Ineens wist ik het: Sandra wilde een kind. En omdat ze dat na zes jaar huwelijk nog niet had, ging ze er iets op verzinnen.
Maanden later ontdekte ik dat Mees Hartog me op het idee voor Dood zaad heeft gebracht. Mees is een goede vriend. Af en toe ga ik met hem naar de film of naar het theater. We praten veel over literatuur, dat wil zeggen: hij praat en ik luister. Vaak zegt hij zinnige dingen, maar hij zegt ook dingen waar je om kunt lachen. Voorbeeld: We waren in het Eye in Amsterdam. ‘Vrouwen,’ zei hij plotseling, terwijl we in de rij stonden, ‘zijn toch zulke merkwaardige wezens.’ ‘Hoe dat zo?’ vroeg ik. ‘Omdat…’ Stilte. Denkrimpel. ‘Omdat ze altijd een kind willen.’
Toen ik met Een man uit de krant bezig was, raakte ik soms in paniek omdat ik nog niet wist waar mijn volgende roman over zou gaan. Maar het boek was nog niet af of ik had al een idee. Ik was op familiebezoek in Bunschoten en ontmoette daar mijn oudste zwager. Hij vertelde een verhaal dat me aangreep en me sindsdien niet meer heeft losgelaten. Het is even bizar als waargebeurd. Plaats van handeling: Bunschoten. Tijd: jaren 20 vorige eeuw.
Wordt vervolgd.