Al maanden werk ik aan mijn nieuwe roman. Bijna dagelijks zit ik achter mijn schrijftafel. ‘Hoe gaat het met je boek?’ vragen mensen me soms. ‘O, wel goed’, zeg ik dan. De enigen met wie ik af en toe dieper op mijn werk inga zijn Mees Hartog en Helga van Kooten, beiden goede vrienden. Op twee korte fragmenten na, in eerdere blogs gepubliceerd, heeft nooit iemand iets van het manuscript gelezen.
De stand van zaken is als volgt:
- Mijn personages heb ik goed in beeld. Ik weet wat ze willen, hoe ze eruitzien, waarom ze doen wat ze doen en hoe ze hun dagen doorbrengen. Datzelfde geldt voor de bijfiguren en hun bijdrage aan het verhaal.
- Ik weet waar ze wonen: achter de hervormde kerk in Bunschoten. Hun huis is het huis van mensen bij wie ik als kind over de vloer kwam. Een woonkamer met daarin een bedstee (cruciaal in het verhaal), een dressoir, een eettafel met vier stoelen, een rookstoel naast de kachel en een alkoof die naar de woonkeuken leidde. Nu ik dit opschrijf, ruik ik het huis opnieuw: petroleum, boenwas, mottenballen.
- De roman vertelt een waargebeurde tragedie uit 1928. Omdat ik na verloop van tijd op het idee kwam een laag in het heden toe te voegen, kwam het beter uit de gebeurtenissen dertig jaar later te laten plaatsvinden. Geen probleem. Qua sfeer en moraal was er immers weinig verschil met dertig jaar daarvoor. Bovendien ken ik die tijd door en door. Ik ben van vlak na de watersnoodramp.
- Van alles wat ik tot nu toe schreef, heb ik meerdere versies gemaakt. Niks mooiers dan herschrijven. Je hoeft wat je hebt alleen maar mooier en beter te maken. Elke keer weer sta ik trouwens versteld van mijn eerste versies. Heb ík dat geschreven? Vaak blijft er van een hele pagina maar een halve over. Soms ook niks.
- Ik heb tot nu toe heb ik negenentachtig A4’tjes, dat zijn 29.765 woorden. Ik moet opschieten.
En dat is het probleem, want ik zit inmiddels muurvast. Struikelblok is de structuur. Hoe voorkom ik voorspelbaarheid? Hoe houd ik de spanning erin? Hoe verras ik de lezer? Enzovoorts.
Het is altijd weer die structuur. Die vermaledijde structuur! Eerder dacht ik die te hebben, maar ineens ben ik gaan twijfelen. Ik lees er boeken over, maar ook die helpen me niet verder. Uiteindelijk bel ik mijn redacteur. Of ik mag langskomen.
‘Ja, natuurlijk. Leuk. Mail me maar toe wat je hebt.’
Ik druk op verzenden.