Omdat Maria ander werk is gaan doen, heeft mijn uitgever me een nieuwe redacteur toegewezen: Meike van Beek uit Amsterdam. Deze ochtend maken we kennis.
Met Maria was het goed en prettig werken. Feilloos wist ze de sterke en zwakke plekken uit mijn werk te halen. Als ik vastliep kwam ze met een oplossing, vaak een waar ik zelf nooit aan had gedacht. Daarnaast was ze op zoek naar lagen in mijn werk, hielp ze me die te ontdekken. Maria heeft vier van mijn boeken op een hoger plan getild.
‘Vind je het wel goed dat een ander in jouw teksten ingrijpt?’ vragen mensen me soms. ‘Het is toch jóúw boek!’ (Alsof ik iets verschrikkelijks toesta.) En: ‘Wat doe je als je redacteur een kant op wil die jij niet wilt?’
Dat laatste lijkt me inderdaad ingewikkeld, en gelukkig heb ik dat nooit meegemaakt, maar voor mij geldt: Ik schrijf het boek, het is ‘mijn kind’. Ik bedenk de plot, het thema, de personages. Ik bepaal in welke tijd het zich afspeelt enzovoorts -en mijn redacteur stuurt me bij. Hij/zij leest de teksten immers met een frisse blik en ziet zwakheden die ik zelf niet zie. Ik zou niet eens zonder een redacteur kunnen.
Een redacteur moet wel bij je passen. En in je werk geloven, dat vooral. Alleen dan kom je verder en krijg je weer inspiratie en energie.
Meike ontvangt me op haar bovenwoning in Zuid. Ze heeft twee van mijn boeken gelezen, Een man uit de krant en Dood zaad. En lang geleden ontmoette ik haar tijdens een boekpresentatie van Jess Walter op het Spui, maar dat was maar heel kort. Mijn eerste indruk nu, bovenaan de trap: spontaan type.
Ik vertel haar hoe ik op het idee van mijn nieuwe roman ben gekomen. Dat ik het verhaal van mijn oudste zwager gehoord heb en dat het me zo aangreep dat ik er een boek over wilde schrijven. Vervolgens voer ik haar mee naar het Bunschoten van de jaren 20 van de vorige eeuw, naar de plek achter de hervormde kerk, naar de gebeurtenissen die zich daar hebben afgespeeld.
Terwijl ik het verhaal vertel, kijkt Meike me met grote ogen aan. Af en toe valt haar mond even open of legt ze haar handen tegen haar wangen. ‘Wat een verhaal,’ roept ze na afloop uit, ‘wat een afgrijselijk verhaal.’ Daarna verdwijnt ze naar de keuken om koffie te halen.
Als ze terugkomt vertel ik haar over de opzet van mijn roman. Over de delen waaruit het bestaat, de lagen, de personages met hun conflicten en de tijd waarin ik het heb geplaatst. Meike knikt. Ze ziet het wel zitten, zegt ze.
Ik ook.