Hoe meer ik me in mijn personages verdiep, hoe meer grip ik op ze krijg. Inmiddels weet ik hoe ze eruit zien, hoe ze leven en waarom ze doen wat ze doen. Niet onbelangrijk, want hoe kan ik de lezer anders voor ze interesseren?
Neem Kuintje. Samen met haar vader Willem Loenen is zij de hoofdpersoon in mijn roman. Ze is 29 jaar, ongehuwd en woont in Bunschoten. Haar moeder is pasgeleden gestorven en sindsdien heeft ze de zorg voor haar vader en haar 10-jarige broertje Gijs op zich genomen. De roman speelt zich af in de jaren 50 van de vorige eeuw.
Kuintje is klein en een beetje mollig. Heeft dik, blond haar en een wipneusje. Net als alle vrouwen uit haar milieu heeft ze geen opleiding genoten, alleen lagere school. Op haar achttiende kreeg ze verkering, maar dat moest ze uitmaken van haar vader. Daarna heeft ze nooit meer een vrieër gehad.
Met haar vader heeft ze een bijzondere band. Als kind al adoreerde ze hem en dat doet ze nog steeds. Omgekeerd eveneens. Ook geeft ze veel om haar broertje. Haar moeder heeft ze op haar sterfbed beloofd goed voor die twee te zorgen. Kuintje neemt haar opdracht zo serieus dat ze een huwelijksaanzoek afslaat, ook al is ze verliefd op deze man.
Dat had ze beter niet kunnen doen.
Net als de meeste vrouwen uit haar dorp draagt ze klederdracht. Als ze naar bed gaat, kleedt ze zich in de woonkamer uit. Op zaterdagmiddag neemt ze een bad. Dan laat ze een teil vollopen en die zet ze in de woonkamer neer. Haar kunstgebit borstelt ze tegelijk met de vaat schoon. Haar gat veegt ze af met de door haar vader op maat geknipte bladzijden uit de NCRV-gids. Elke zondag gaat ze twee keer naar de kerk. Aan het bestaan van God heeft ze nooit één moment getwijfeld. En Jezus Christus is voor haar zonden gestorven.
Met haar getrouwde zus Drieka heeft ze een wat moeizame relatie. Steeds terugkerend twistpunt is hun vader. Bart, hun broer, is op zijn achttiende vanwege ruzie met vader het ouderlijk huis ontvlucht. Niemand heeft sindsdien meer iets van hem vernomen.
De naam Kuintje heeft voor mij iets lieflijks. Hij past niet alleen goed bij het personage dat ik wil neerzetten, maar ook bij de tijd en het milieu waaruit ze voortkomt. Bietje is ook zo’n naam uit die tijd en uit dat Bunschotense milieu, en even heb ik overwogen haar die naam mee te geven, maar Kuintje lijkt me beter.
Ten slotte een kort fragment. We zien Kuintje samen met haar vader en haar broertje in de woonkamer. Vader heeft Kuintje zojuist zijn verdriet kenbaar gemaakt om het verlies van zijn vrouw. Gijs kwam halverwege het gesprek binnenvallen. Hij was bij zijn vriend Frank van Twillert geweest.
‘Je haalt je van alles en nog wat in je hoofd,’ zei ze tegen haar vader, ‘en dat is niet goed.’ Toen tegen Gijs: ‘En jij naar bed, hup, het is de hoogste tijd.’
Dat gezicht van dat jong. Die grote, blauwe ogen waarmee hij je zo aan kon kijken. Die pony die tot over zijn wenkbrauwen viel en die ze hoognodig moest knippen. Dat moedervlekje bij zijn bovenlip, die donkere wimpers en die dikke wenkbrauwen. En dan dat magere lijf met die lange benen en veel te grote voeten. Ze kon hem soms wel opvreten.
‘Bij Van Twillert zullen ze wel denken…’ zei haar vader die inmiddels weer wat was opgeknapt. ‘Frank moest zeker naar bed?’
‘Nee, hoor, die mag altijd veel later. Ik …’
Nog voordat hij was uitgesproken, begon Kuintje hem te kietelen. Eerst in zijn zij, daarna onder zijn oksels. Hij kronkelde en giechelde, gilde en zwaaide met zijn armen en benen.
‘Hou op’, riep hij, ‘vader… ik… au… ik… Zeg dat ze moet ophouden.’
Willem keek glunderend toe.
‘Nou?’ Kuintje liet hem los. ‘Ga je nou naar bed of niet?’
Toen ze opnieuw wilde beginnen, liep hij vlug naar de deur.
‘Heb je je huiswerk geleerd?’ vroeg ze nog voor hij die opendeed.
‘Ja’, riep hij terwijl hij de trap oprende, maar ze had zo haar twijfels.
‘Ik ga koffie zetten,’ zei ze tegen haar vader, ‘daar knap je van op.’