‘Schrijven is een kwelling. (…) Het gaat altijd moeizaam, verschrikkelijk moeizaam. De twijfel verdwijnt geen moment en ik moet vechten tegen die twijfel. Ik denk dan dat ik het niet kan, omdat het niet gemakkelijk en vlot gaat. Wat natuurlijk onzin is, want ik kan me niet voorstellen dat een schrijver zonder moeite zou kunnen schrijven.’
Aldus Mensje van Keulen in Schrijven, een uitgave van De Arbeiderspers uit 1980 waarin Jan Brokken verschillende auteurs interviewt over hun manier van werken. Van Keulen had een roman en een verhalenbundel gepubliceerd toen Brokken dit opschreef. Verderop in het interview zegt ze: ‘Vandaag heb ik zes uur achter mijn bureau gezeten en gedurende al die uren heb ik één zin geschreven. Die ene zin geeft me voldoening. Hij is gaaf, hij vat het beeld dat me voor ogen staat in enkele woorden samen. Morgen komt er misschien niets op papier.’
Zes uur achter je bureau zitten en dan één zin produceren? Of misschien wel niks? Ik zou krankzinnig worden. Toch herken ik veel van wat Van Keulen zegt.
Na maanden van research begin ik straks aan mijn nieuwe roman. Ik heb een verhaal (maar nog geen structuur), een decor (Bunschoten-Spakenburg), twee hoofdpersonages (Willem Loenen en zijn dochter Kuintje), een tijd waarin de gebeurtenissen zich afspelen (jaren 30 van de vorige eeuw). Kortom, ik ben er klaar voor.
Maar wat gáát schrijven moeizaam! Van het hoofdstuk dat ik voor ogen heb, heb ik van tevoren meestal een vaag beeld. In een paar zinnen schrijf ik op wat er moet gebeuren, dat wil zeggen welke personages er een rol spelen, waar ze zich bevinden, wat hun conflict is en hoe het hoofdstuk eindigt. Vervolgens begin ik aan het echte werk.
De eerste drie kwartier komt er meestal niks. Ik schrijf een paar woorden op (de eerste versie schrijf ik altijd met pen), probeer een paar zinnen uit, schrijf nog eens een woord en nog eens een zin en dan, als de twijfel haar hoogtepunt heeft bereikt, heb ik de eerste zin er eindelijk uitgeperst.
Eén dag schrijven levert me anderhalve bladzijde op, waarvan ik de volgende dag een kwart schrap. Ik begin om elf uur ’s ochtends en werk door tot een uur of vier, vijf ‘s middags. Daarna zet ik het op een zuipen. Zo gaat dat vijf dagen achtereen. In de weekenden schrijf ik kort.
‘Schrijven is zwoegen, maar ’t kan ook aangenaam zijn’, gaat Van Keulen verder. ‘Ik zou het schrijven niet willen missen. Mijn god, als ik er aan denk dat ik me niet meer zou kunnen terugtrekken in mijn kamer om te schrijven, word ik ziek. Ik blijf het doen, ook al duurt het nog tien jaar voor mijn volgende boek af is.’
Drie jaar geleden zegde ik mijn baan in het onderwijs op en werd ik fulltime schrijver. Halleluja! Wat inkomen hoef ik nog net niet naar de voedselbank. Maar spijt? Geen enkele seconde.