In mijn vorige blog publiceerde ik een brief uit 2009 van wijlen Wouter Noordewier, een collega-auteur uit Nieuwegein. Hij vroeg me daarin toestemming om Suzanna Witten uit De ceremoniemeester op te laten voeren in zijn nieuw te schrijven ‘Roman-Die-Maar-Niet-Afkomt’. In een speciaal daarvoor bestemd hoofdstuk wilde hij haar terugplaatsen naar een bordeel in het New York van rond 1900.
Ik schreef hoe opgetogen ik was en dat ik op een antwoord broedde. Dat antwoord volgt hieronder. Maar eerst de brief van Noordewier nog een keer.
Geachte Heer Duijst,
Mag de Held van mijn Roman-Die-Maar-Niet-Afkomt (oorspronkelijk bedoeld om alléén maar zinnen te bevatten die niet van mij waren) met een van Uw vrouwelijke personages neuken?
Ik heb al eens gepubliceerd, onder andere bij De Harmonie, Bert Bakker, Meulenhoff (googelt U maar op als U het niet gelooft), maar zo’n roman als bovengenoemde heb ik waarschijnlijk nog niet geschreven.
U weet misschien intuïtief welk onuitwisbaar figuurtje ik bedoel? Ik beloof U haar voornaam te respecteren, en haar, eventueel, als kleine erkenning van Uw auteurschap, Uw achternaam te geven, goed?
In een geheel nieuw hoofdstuk wordt zij dan teruggeplaatst naar een bordeel, Alice in Wonderland geheten, in het New York van 1900, waar de hoofdpersoon, Prendergast geheten, zich mengt met andere illustere prostituanten.
Opdat mijn Roman zijn originaliteit en esprit beware, laat ik directe verwijzingen naar oksels, schaamhaar en labia majores erbuiten, die zijn uiteraard te clichématig; over (bijna te gebruikelijke) erotische aanduidingen als een vochtige blik en zinderend sta ik nog in dubio; zaken als Prendergast’s koene genitalia horen, uiteraard, te blijven bestaan. Kortom, U hoeft niet bang te zijn dat ik Uw aantrekkelijk persoontje twee paar tieten zal geven, zoals bij 0,26% van de vrouwelijke bevolking het geval schijnt te zijn. Kortom, ik laat haar intact. Misschien dan wel niet als virgo intacta, maar wel bijna zoals zij woordelijk vanonder Uw toetsenbord vandaan is verrezen. En ik zal haar zéker niet doen kreunen en hijgen onder mijn Prendergast en zijn illustere tijdgenoten Freud, Jack de Ripper, Sherlock Holmes, Nietzsche etc.
Met deze brief stel ik U in staat bezwaar te maken tegen mijn nieuwe hoofdstuk, wel beseffend dat nu mogelijk een zweem van onethisch gedrag om de hoek dreigt te kijken, daar ik U immers, bij wenkbrauwgefrons van Uw kant, als het ware bijna lijk te swingen te reageren.
Met vriendelijke groeten,
Wouter Noordewier
Mijn antwoord:
Geachte heer Noordewier,
Dank voor uw brief, hij is in goede orde ontvangen en heeft mijn leven een paar dagen op zijn kop gezet.
Omdat ik nooit van u gehoord had, ben ik op onderzoek uitgegaan. In een nummer van Maatstaf uit 1993 kwam ik uw verhaal Begrafenis tegen. Later ontdekte ik dat Begrafenis geen verhaal, maar een hoofdstuk uit een ‘net voltooide roman’ is. Doet er niet toe, ik heb uw proza met belangstelling gelezen zoals dat heet en vind met name uw taalgebruik erg mooi. Vooral de beginzin is prachtig. Irritant dat uw naam verkeerd staat afgedrukt.
Wat uw verzoek betreft: ik vind het goed. Het door u bewonderde personage is, net als al mijn personages overigens, verzot op neuken. Het liefst wil ze op haar rug en met het hoofd iets naar achteren, in volledige overgave dus. Maar als uw Prendergast dat eist en zij hem bovendien aantrekkelijk vindt – de facto een voorwaarde, hoewel zijn koene genitalia veel goed maken – zal ze veranderen in een onstuimig beest en hem berijden met de lenigheid van een Arabische merrie. En wanneer zij de in uw brief opgesomde grootheden over zich heen krijgt, verzeker ik u dat zij met haar gekerm de wolkenkrabbers in Manhattan op hun grondvesten zal doen schudden. Of waren die toen nog in aanbouw? Ik ben blij dat u haar geen andere voornaam geeft. De kans ís klein, maar ik moet er niet aan denken dat ze net als een van mijn zusters was gaan heten.
Ik beschouw het als een eer dat u mijn personage in uw Roman-Die-Wat-Mij-Betreft-Maar-Zo-Gauw-Mogelijk-Klaar-Moet-Komen een rol wilt laten spelen. Bovendien heb ik er alle vertrouwen in dat zij goed en geloofwaardig ‘uit de verf komt’. Wel heb ik een paar vragen. U laat haar ‘intact’, schrijft u, ‘dan wel niet als virgo intacta, maar wel bijna zoals zij woordelijk vanonder Uw toetsenbord vandaan is verrezen’. Wat moet ik me daarbij voorstellen? Gaat u uit mijn boek citeren? En vermeldt u daarbij de bron? Andere, wellicht meest prangende vraag: wat boeit u toch zo in haar? Waardoor bent u in haar geïnteresseerd?
Ik zie de verschijning van uw roman met belangstelling tegemoet. Wilt u mij laten weten wanneer het zover is?
Met vriendelijke groet,
Wim Duijst
Wekenlang hoorde ik niets. Vond Noordewier mijn personage bij nader inzien toch niet zo geschikt? Zat hij vast in zijn roman? De ontknoping kwam tijdens een ontmoeting met collega-auteur Inge Schouten. We zaten in La Place van het toenmalige V&D in Hoog Cathariine in Utrecht.
‘Ken jij Wouter Noordewier?’ vroeg ik.
‘Wíé?’
Ik herhaalde zijn naam.
Ze schudde haar hoofd, nam een slok thee. ‘O, wacht’, zei ze toen, ‘is dat soms die man van die seksbrief?’ Ze trok een vies gezicht. ‘Heb jij die ook al gehad?’
Eerst kon ik geen woord uitbrengen. ‘Ja,’ zei ik toen. En: ‘Hoezo “ook al gehad?”’
‘Nou, heel veel schrijvers. Ik dus ook, maar ik heb hem weggegooid. De meesten hebben hem weggegooid. Wat moet je ermee?’
‘Dus…’
‘Zo’n brief neem je toch niet serieus? Jij wel soms?’
Laf als ik ben schudde ik van nee en bracht het gesprek zo snel mogelijk op een ander onderwerp.
Gisteren googelde ik Noordewiers naam. De brief heeft zowaar een link gekregen. (Met veelal laatdunkende en zurige reacties.) https://spannings.blogspot.nl/2010/01/geen-bange-poeperds-nieuws-2010.html
Zelf heb ik hartelijk om zijn stunt moeten lachen.