Geef ik Willem Loenen (58) en zijn dochter Kuintje (29), de hoofdpersonages in mijn nieuwe roman, een geloof? Ze leefden in het Bunschoten-Spakenburg van de vorige eeuw, dus eigenlijk ontkom ik er niet aan. Maar in hoeverre speelt het een rol in hun dagelijkse doen? In hun dossier in het Utrechts Archief staat er weinig over vermeld. Het enige dat ik te weten gekomen ben, is dat ze lid van de hervormde kerk waren en dat Loenen daar ouderling is geweest. En als Kuintje wordt verhoord in verband met een lugubere vondst in haar achtertuin, verklaart ze tegenover de politie ‘dat alle mensen zondaren zijn’.
Ook in mijn jeugd speelde het geloof in Bunschoten-Spakenburg een belangrijke rol. Nog steeds trouwens. Het kerkbezoek staat met 71 procent op de tweede plaats in Nederland en de zondag is de rustdag. De meeste kerken zijn gereformeerd.
In het gezin waarin ik opgroeide, was het geloof vooral een bron van conflicten. En dus zeer aanwezig. Mijn moeder voelde zich sterk aangetrokken tot de zwartekousenkerk, terwijl mijn gereformeerd-vrijgemaakte vader daar niets van moest hebben. Hoe het elders in ons dorp toeging, weet ik niet, maar volgens mij werd er weinig over geloofszaken gesproken. ’s Zondags twee keer naar de kerk, na het eten uit de Bijbel lezen, voor en na de maaltijd bidden en danken, en dat was het.
Een vriendin uit het katholieke zuiden schreef me naar aanleiding van het verschijnen van De engel van Spakenburg: ‘Ik weet nog goed hoe ik het geloof vroeger in Spakenburg ervoer: overal aanwezig, maar tegelijk ook zo verborgen.’
Als het zo uitkomt zal ik Willem en Kuintje zeker naar de kerk laten gaan en ook vouwen ze voor het eten hun handen, maar in hoeverre ik ze het geloof als een tweede natuur meegeef? Ik weet het nog niet. Misschien lost het probleem zich al schrijvende op. Misschien ook, realiseer ik me nu, ben ik huiverig geworden door een recensie die verscheen naar aanleiding van Een man uit de krant, mijn laatste roman. ‘Deze roman is zozeer gelardeerd met Bijbelteksten, psalmteksten, preekcitaten en geruststellende zalvende woorden van de dominee dat de opmerking ‘een tikje te veel van het goede’ een understatement is. (…) De auteur vertoont in dit boek trekjes van een dominee met bekeringsdrang en daar moet je van houden.’ Zie www.leeskost.nl.
Dat laatste slaat werkelijk nergens op! Ik heb me een paar keer verdiept in een dominee, mevrouw Janssen (zo heet ze echt), maar die man ben ík niet! Als Harry Mulisch in Twee vrouwen over en vanuit het perspectief van een lesbische vrouw schrijft, is hij zelf toch geen lesbische vrouw. Dat hoort u toch te weten.
Het mooiste zou zijn als de lezer het geloof in mijn nieuwe roman net zo ervoer als mijn zuidelijke vriendin.