Soms verlang ik terug naar de tijd dat ik aan mijn debuut werkte. Ik wist alleen dat ik de verwikkelingen tijdens de Cubacrises van 1962 een rol wilde laten spelen. Over personages en wat ze nastreefden, maakte ik me niet druk. Ik koos voor een 10-jarige verteller, die dingen zag gebeuren die hij niet begreep. Pas aan het einde vielen voor hem de puzzelstukjes in elkaar. De fascinatie kreeg lovende recensies.
Met De liefde volgens Bloem en Zwijgend verleden ging het net zo. Ik had een verhaal in mijn hoofd en begon te schrijven. Soms sprak ik erover met mensen die verstand van boeken hadden of liet ik een paar hoofdstukken aan mijn redacteur lezen. Niks aan de hand. Het gezeur begon toen ik De engel van Spakenburg schreef.
In 2002 gaf Thomas Rosenboom in zijn essaybundel Aanvallend spel een uiteenzetting over het literaire personage als een strevend personage. Hij noemde een aantal voorbeelden uit de (wereld)literatuur. Wat wil Faust? Faust wil kennis. Wat wil Bontekoe? Bontekoe wil Indië bereiken. Hij besloot zijn betoog met de woorden: ‘Natuurlijk, onder al die eenvoudige, op één concreet doel gerichte strevingen schuilen de meest diepe psychologische en filosofische afgronden, maar dat neemt niet weg dat genoemde hoofdpersonen bewogen worden door genoemde, enkelvoudige strevingen, en niet ook nog eens door iets anders.’
Terug naar De engel. Toen ik een deel daarvan aan een collega liet lezen, informeerde hij als eerste naar de drijfveer van mijn personages. ‘Wat willen die lui van jou eigenlijk? Wat is hun streven en hoe worden ze daarin tegengewerkt? Alleen dan creëer je conflicten en bouw je spanning op, Duijst, anders niet.’
Ik heb me op dit punt vaak tegen Rosenbooms opvattingen verzet. Want wemelt het alleen al in de naoorlogse Nederlandse literatuur niet van de personages die niks willen, nergens naar streven, geen enkele hoop koesteren en dus maar wat doen?
Ook Paul Claes is het met Rosenboom oneens. In een interview in Trouw met Piet Henk Steenhuis zegt hij: ‘Rosenboom haalt Die Verwandlung van Kafka aan. Hij noemt Gregor Samsa, de hoofdpersoon uit dat verhaal, een strevende held omdat hij, eenmaal veranderd in een kever, er van alles aan doet om zijn omgeving zo min mogelijk tot last te zijn. Ik heb het idee dat Kafka’s personages passiever zijn dan Rosenboom doet voorkomen. De hoofdpersoon uit Het proces loopt maar wat rond en verzet zich nauwelijks tegen het proces dat tegen hem wordt gevoerd. De romans van Kafka zijn juist géén goede verhalen, ze beginnen allemaal met een gebrek. Maar het lukt Kafka niet de eindjes aan elkaar te breien. Juist daardoor hebben die verhalen zo’n vervreemdend effect.’
En toch. Nu ik op mijn eigen romans terugkijk met in mijn achterhoofd Rosenbooms opvattingen, zie ik wel degelijk dat mijn personages iets willen. De 10-jarige Harm bijvoorbeeld wil alles weten. Van wat er om hem heen gebeurt snapt hij niets, maar hij gaat wel tot het gaatje om erachter te komen. Voor Herman Bloem en Rick Koldewijn uit De liefde volgens Bloem en Zwijgend verleden geldt hetzelfde.
Op dit moment werk ik aan een nieuwe roman met als werktitel Dood konijn. De belangrijkste personages daarin zijn Willem Loenen (58) en zijn dochter Kuintje (29). Uiteraard heb ik er met alle kennis van nu goed over nagedacht wat ze nastreven. En geloof me, ze gáán ervoor!