Naast Kuintje, van wie ik in mijn vorige blog een karakterschets gaf, wordt Willem Loenen (1908) hoofdpersoon in mijn nieuwe roman. Hij is geboren in Spakenburg, was visser op de Zuiderzee (later het IJsselmeer) en trouwde met Neeltje Huijgen, de liefde van zijn leven. Samen kregen ze vier kinderen: Kuintje, Joost, Drieka en Gijs. Als Neeltje op 49-jarige leeftijd overlijdt, blijft Willem in verwarring achter. Alleen Kuintje en Gijs wonen dan nog thuis. Het is 1959.
Maandenlang heb ik me in Willem Loenen verdiept. Hoe loopt hij, hoe ziet hij eruit, hoe brengt hij zijn dagen door, hoe is hij geworden tot wie hij nu is, maar vooral: hoe kwam hij tot de daad waarvoor hij uiteindelijk veroordeeld is en 10 jaar gevangenisstraf kreeg? Ik heb het personage inmiddels goed in mijn vizier.
Willem Loenen is hij een lange, magere man. Hij draagt een lakense broek en een kiel en loopt het liefst op klompen. Een keer per week trekt hij schoon ondergoed aan. Hij wast zich zelden.
Niemand, behalve zijn moeder, weet wie hem verwekt heeft. Daarover gaan in het dorp de wildste verhalen. Was het Joshie de jood, die met naaigerei langs de huizen ging en vrouwen alleen al met zijn ogen uitkleedde? Dokter Severijnse bij wie zijn moeder een blauwe maandag in de huishouding werkte en die ongegeneerd jonge meisjes betastte? Of kwam de man uit het Gooi en heeft hij zijn moeder, met een hondenkar vol vis op weg naar Hilversum, in de bosjes verkracht? Die ene keer dat Willem ernaar vroeg, kreeg hij een pets. Zijn moeder is nooit getrouwd.
Net als alle jongens uit die tijd ging Willem na de lagere school naar zee. Eerst als knecht van zijn oom Jaap, later in dienst van diens zoon Tijmen. Klokslag twaalf uur ’s zondagsavonds voeren ze uit, vijf dagen later kwamen ze weer thuis. Willem maakte niet alleen de aanleg van de Afsluitdijk, maar ook de inpoldering van delen van het IJsselmeer mee. Een gebeurtenis tussen hem en zijn oom tijdens het werk heeft hij nooit goed verwerkt.
Als de roman begint, trekt hij van de steun. Zijn woning in Spakenburg heeft hij moeten verkopen en sindsdien woont hij in een door de diaconie toegewezen ‘poppenhuis’ achter de hervormde kerk van Bunschoten, maar hij kan er moeilijk aarden, tussen gierige boeren die op hem neerkijken omdat hij vissersknecht is geweest. Om de tijd te doden zit hij vaak aan het IJsselmeer. Daar denkt hij terug aan zijn jaren met Neeltje. Of aan zijn zoon Bart in wie hij de verpersoonlijking van de duivel ziet. Vaak ook fantaseert hij over vrouwen. Hoe graag drukt hij zo’n zacht, warm schepsel tegen zijn borst. Van zijn kinderen houdt hij het meest van Kuintje. Op Drieka heeft hij het niet zo. En in zijn 10-jarige zoon Gijs herkent hij te veel van zichzelf. Was hij als kind niet net zo schuchter en bang?
Als afsluiting een kort fragment, het begin van deel 2.
Ongelooflijk hoeveel Kuintje op haar moeder leek. Terwijl zijn oudste dochter haar onderrok omzoomde, bekeek Willem haar eens goed. Allebei hadden ze een rond gezicht met een wipneusje en allebei waren ze klein en een beetje mollig. Maar ook die oogopslag. En die kuif. Vol als een rododendron, blond als een korenschoof. Zelfs in hoe ze naaiden, leken ze op elkaar. Even behendig als haar moeder stak Kuintje de naald in de stof, net als zij beet ze op haar onderlip.
Willem tikte de as van zijn sigaar. Terloops keek hij naar de pas ingelijste foto op de schoorsteenmantel. Dertig jaar waren Neeltje en hij samen geweest. In de Hoekstraat had hij haar voor het eerst echt gezien, de plek wist hij nog precies aan te wijzen. (…) Hij kende Neeltje vaag, had haar wel ’s zien fietsen, maar toen hij op armlengte van haar verwijderd was en de zweetdruppeltjes op haar bovenlip zag, bleef hij abrupt staan. Glazig staarde hij haar aan. Woorden had hij niet. Totdat ze hem op zijn arm tikte en keihard begon te lachen. Een heerlijke, bevrijdende lach. Alsof er een emmer vloeibaar goud over je werd uitgestort. Kuintje had die lach niet. De twee jongens evenmin. Drieka bijna.
‘Vergeet je de kolenkit niet te vullen?’ Kuintje bracht hem weer terug. En omdat zelfs haar stem op die van Neeltje leek, ging er even een schok door hem heen.
‘Waarom schrik je?’ vroeg ze.